elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aansteken

aansteken , anstikken , in brand steken, aansteken.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
aansteken , ansteken , opsteken, van eene pijp of sigaar; wi’j ijs ansteken? = wilt gij niet eene pijp opsteken? Zie ook: anscheren.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
aansteken , aansteken , (anstékǝ) , sterk werkwood, transitief , Zegsw. An’estoken wezen, van een persoon, nijdig zijn. || Wat was-i an’estoke toe-i ’et mork. – Vgl. aanpikken.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
aansteken , anstoken , zie doenighaid *, en vandaar: ’t is of ’e anstoken is = ’t is alsof hij bezeten is.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
aansteken , ånstiäkken , aansteken, besmetten
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
aansteken , ansteke ,   ,   , 1. een voorraad beginnen te gebruiken: Is die dòòs koffiebòòne al an-estoke? 2. dichtbinden: Die kuul van het trawlnet ansteke. 3. tijdelijk repareeren, een zeil, een broek: Effe ansteke! 4. beginnen te rotten van groenten of fruit: Die kòòraep is al anestoke.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
aansteken , aansteken , aanvuren , [werkwoord] , 1 ‘t aansteken. ‘t Vuur aansteken; zie ook aanstoken.; 2 opsteken. Piep aansteken; 3 besmetten. Ain zaike eerappel stekt aal aandern aan.; 4 aansteken (door ongedierte). n Aanstoken appel = in lichte graad wormstekig.; 5 beginnen met een nieuw vat: n Nij vat aansteken, as ‘t olle leeg is.; 6 toesteken, gezegd van koude handen en voeten. Ik heb zokke kolle vouten. - Steek mie ze moar aan; (te bed namelijk); 7 n Schoap aansteken = aan n stik vaastzetten; turen. 1 aanvuren; 2 (schertsend) de pijp aansteken. Ik wil eerst es aanvuren.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aansteken , anstekng , werkwoord , 1 besmetten met ziekte of bederf, 2 driftig worden
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
aansteken , ánstéêke , aangaan ánstéêke béj de kefé van D’n Dolle aangaan bij het café van de Dolle; een café bezoeken Onderwég urreste ánstoake Onderweg ergens een café bezoeken.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
aansteken , ánstéêke , opsteken (van rookwaar, sigaartje, pijpje.) Ik zal mar ’s ’n sigarke, piepke ánstéêke; Doe de lamp eens aan. Sték ’t licht ’s án!) vroeger: Gaslamp aansteken; ánstoake mit ’n verkéldheid met verkoudheid aansteken, besmetten; aansticht
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
aansteken , aasjtaeke , sjtouk aan, haet of is aagesjtaoke , aansteken. De ėppel zeen al aagesjtaoke: de appels beginnen al te rotten.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
aansteken , anstèken , 1. een borreltje pikken in een café. 2. aansteken (kachel). 3. aansteken (ziekte).
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
aansteken , anstekken , stak (stekken) an, an estökken , aansteken.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
aansteken , ansteken , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , 1. aansteken Kom, laot mij even de piep ansteken (Zey), Het eerste is, ’s morgens het vuur ansteken (Schl) 2. besmetten, beginnen te bederven Alle appels waren anstoken (Rod), De longen waren al anstoken aangedaan (Klv), Hij har de griep en noou hef e mij ansteuken (Eex) 3. een nieuw begin maken Wij hebt een nei blok heui ansteuken (Sle), Die flesse is an esteuken er is al iets uit (Dwi), zie ook anstukkend 4. aanscheren Die man weur toch zo hels op mij, toen ik hum de gek ansteuk (Oos) 5. opruien Hij mag graag de boel anstikken opruien, in de war sturen (Dwij) 6. op bezoek gaan (vs) (...)waar hij nog eerst bij Lummegies jongens wou inkieken en dan nog eens bij Tieme Jans zou anstekken
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aansteken , aonstoken , aansteken. die hè z’n eigen hut aongestokt, hij heeft zijn eigen huis in brand gestoken.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
aansteken , ansteken , aansteken
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
aansteken , aonsteeke , werkwoord , aanleggen, beginnen. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
aansteken , anstikken , werkwoord , 1. doen branden, doen ontvlammen 2. aanleggen, aanwippen, vooral: om iets te drinken en evt. te eten 3. besmetten 4. weten te enthousiasmeren 5. schenden, aantasten door ongedierte (zoals rupsen) 6. geprikkeld, geërgerd raken 7. in de gek anstikken iemand openlijk voor spot zetten 8. openmaken om aan de inhoud te beginnen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
aansteken , añsteeke , werkwoord , steek an, stak an, añgestooke , besmetten Ze hebbe me zeker añgestooke
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
aansteken , añstekke , werkwoord , stek an, stak an, añgestoke , [O] 1. aansteken 2. aansluiten (bij het kinderspel aansluiten in een rij)
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
aansteken , aongesjtoëke , werkwoord , rotten , (begint te rotten) aongesjtoëke VB: Gél dat fruet mer neet, de helf ês aongesjtoëke.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
aansteken , anstèken , werkwoord , aansteken.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
aansteken , aanstaeke , 1. aansteken 2. besmetten 3. enthousiast maken 4. verrot zijn , Ein kaes aanstaeke.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
aansteken , aanstaeke , werkwoord , stiktj, stoeëk/stook, aangestoeëke/-gestoke , aansteken, besmetten
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
aansteken , aonsteeke , ònsteeke , sterk werkwoord , aansteken; het electrisch licht aandoen; Piet van Beers – ‘’t Jaor is wir om’: ...èn steeke we de laamp wè laoter aon. (Brabants Bont 1; z.j., ca. 2005); ònsteeke; aansteken, aan het branden brengen, besmetten; WBD (III. 2. 1:264) ònsteeke = aansteken, ook aandoen (v. d. lamp); WBD III. 2. 3:161 'aangestoken' = wormstekig; - ònsteeke- staak aon - òngestooke; Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSTEKEN – wkw - het vuur, het licht, eene pijp – ; meer: in brand doen. contact zoeken met een meisje; Audioregistratie 1978 - Meej vrije?… Vrije, dè, huhu, dè was toen meej, dè was en moejlekheid! Dan ginge ze ze ònsteeke, zin ze vruuger! Ik gao ze ònsteeke, ik gao ze onsteeke zin ze dan! Èn as dè mèske vuur gaaf, dè was, dè was dè dè goed kwaam!  (Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal