elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aanstalten

aanstalten , anstalte , (meervoud anstalten) = toebereidselen. Van: aan, en: stellen. Hoewel op de lijst der Germanismen geplaatst, is het toch door v. Dale opgenomen; hier is het een zeer gebruikelijk woord. Deensch, Hoogduitsch Anstalt = toebereidselen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
aanstalten , anstalten , zelfstandig naamwoord, meervoud , (Zuidoost-Drents zandgebied) = aanstalten Hie maakt anstalten um vort te gaon (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aanstalten , aonstalten , aanstalten.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
aanstalten , ônstalte , aanstalten
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
aanstalten , anstalte makte , ergens mee beginnen
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
aanstalten , ènstalte mâke , voorbereidingen treffen, aanstalten maken
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal