Woord: aankeren
aankeren , [aanvegen, aanhalen, van zich afbijten ] , ankeerĕn
, aanvegen. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
aankeren , ankearn , werkwoord
, schoonvegen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
aankeren , ánkérre
, uitvegen D’n herd wier proper ánkérre De kamer werd keurig uitvegen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
aankeren , ankéren
, aanvegen. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
aankeren , ankeren
, keren an, an ekeerd , aanvegen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
aankeren , ankeren , zwak werkwoord, overgankelijk
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën) = schoonvegen Veurdat ik hengao, wil ik eerst nog even de keuken ankeren (Bov), Ik gao de koenen ankèren de voergang even aanvegen (Flu), zie ook ankeerd Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aankeren , aonkéren
, naar zich toehalen, van zich afbijten. zunne kant aonkéren. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
aankeren , ankeern
, aanvegen. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
aankeren , ônkiire
, verdedigen , D’n dieje zal zunne kant wél ônkiire. Hij zal zijn kant wel verdedigen. Hij is volwassen, hij is mans genoeg om voor zichzelf te zorgen. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
aankeren , ônkeere
, van zich afbijten Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
aankeren , ènkeere
, 1. aanvegen; 2. in oewe kant ènkeere, voor jezelf opkomen, in verweer komen , Ge moet meer oewen kant ènkeere! Je moet meer voor jezelf opkomen. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
aankeren , an-keren
, (de vloer) vegen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
aankeren , ankéére , werkwoord
, voor zijn mening uitkomen, verdedigen (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |